stadspoorten, stadsmuur en gracht

 Een Romeinse stad had meestal een stadsmuur. Een stadsmuur heette in het Latijn een moenia. Stadsmuren werden gebruikt om de stad te beschermen wanneer de stad werd aangevallen. De muur had minimaal 4 stadspoorten in het noorden, oosten, zuiden en in het westen die leiden dus naar cardo maximus en decumanus maximus. Veel Romeinse steden hadden ook een gracht eromheen. Een gracht heette in het Latijn fossa. Om over de gracht heen te komen hadden de Romeinen een brug gemaakt. Dat heette pons in het Latijn. Je kon een pons open en dicht doen zodat er geen vijanden binnen konden komen, Maar als een vijand toch over de brug kon komen kwam hij bij de stadspoort. Die bestond uit 2 toren. Wachters konden op die torens staan om de brug te open en dicht te doen en om te kijken of er vijanden aan kwamen.  De 2 torens waren verbonden door een grote, houten poort. Onder de poort liep een riool die het vieze water de gracht in leidde.